- buitenshuis
- {{buitenshuis}}{{/term}}1 outside ⇒ out(side) of the house, outdoors, out of doors♦voorbeelden:1 buitenshuis eten • eat outbuitenshuis werken • work outside the house; 〈met betrekking tot werkende vrouw〉 work outside the home
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.